Een crisisheffing op winst – een goed idee?

Door Vinzenz Ziesemer en Jasper H. van Dijk

Een aantal partijen stelt een solidariteitsheffing voor om extra inflatiecompensatie te financieren. Ze zijn geïnspireerd door de vorige maand aangekondigde tijdelijke windfall tax in het Verenigd Koninkrijk. We bespreken of zoiets in Nederland zou kunnen werken. Daarnaast verkennen we een structurele belasting op overwinst.


Het is niet de eerste keer dat er in tijden van crisis opgeroepen wordt om de bedrijven die extra profiteren te belasten. Het idee is telkens hetzelfde: “overwinsten” – winsten waar geen extra prestatie tegenover staat – moeten naar de schatkist vloeien.

Aan het begin van de coronacrisis werd ook een solidariteitsheffing geopperd. Webshops en supermarkten profiteerden enorm van de lockdowns en zij mochten, zo was het idee, wel wat extra bijdragen aan de schatkist. Het kabinet wees het plan echter af. Het was volgens hen onmogelijk om een splitsing te maken in winst die verdiend werd als gevolg van normale activiteiten en winst als gevolg van de coronacrisis.

Meetbaarheid is niet het enige probleem. Een gevolg van een extra winstbelasting kan zijn dat bedrijven de prijzen verhogen, of lonen minder laten stijgen, waardoor uiteindelijk niet de aandeelhouder maar de consument of werknemer betaalt. Daarnaast is het belangrijk dat bedrijven geloven dat zo’n extra belasting echt éénmalig is, anders kan het langetermijninvesteringen en de concurrentiepositie schaden.

De windfall tax in het VK

Het Verenigd Koninkrijk zag door de unieke situatie van de coronacrisis een uitweg voor deze problemen. Het besloot een overwinstbelasting (windfall tax) in te voeren op alleen olieproducenten. Ondanks de naamgeving gaat het gewoon om een tijdelijke verhoging van het vpb-tarief op olieproductie. Meetbaarheid is in deze sector minder een probleem doordat de overwinst bij olieproducenten makkelijker te identificeren is. Een mogelijke afwenteling op de consument bij hogere belasting lijkt in het geval van belasten van olieproducenten ook geen probleem omdat olieproducenten hun olie verkopen voor een wereldmarktprijs.

Het laatste probleem, een mogelijke verslechtering van de concurrentiepositie of een afname van investeringen, is ook minder aan de orde. Een verslechtering van de concurrentiepositie kan het VK namelijk dragen in deze sector: het land heeft internationaal gezien al lage belastingen op olieproductie. Daarnaast heeft een verslechtering van de concurrentiepositie weinig gevolgen: olieplatformen kunnen zich niet zomaar verplaatsen. Het probleem van een mogelijke daling van investeringen probeert het VK voor te zijn door een extra “super deduction” ofwel investeringsaftrek in te voeren. Hierbij wordt er een 91p belastingkorting voor elke £1 die wordt geïnvesteerd gegeven. HM Treasury verwacht, ondanks deze mogelijkheid om gedeeltelijk onder de belasting uit te komen, toch nog 5 miljard pond op te halen met deze tijdelijke regeling.

Ten slotte had het Verenigd Koninkrijk al eerder een speciale belasting op olieproductie, wat de juridische vormgeving en de uitvoering nu vermoedelijk makkelijker maakt.

Precies hetzelfde pad bewandelen als het VK en de belasting alleen heffen bij Nederlandse olieproducenten lijkt geen zinvolle optie. Nederland produceert slechts een fractie van olie die het VK produceert. Nederland kan kiezen de heffing te verbreden naar gas. Onze grootste olie- en gasproducent is de NAM met ongeveer 40% van de productie van olie en meer de helft van het gas. De NAM maakte dit jaar inderdaad hoge winsten, welke slechts net hoog genoeg zijn om de verliezen van vorig jaar te compenseren, die hoog uitvielen door de ‘aardbevingsgerelateerde kosten’. Is een solidariteitsheffing dan niet voornamelijk een NAM-belasting? Extra complicerende factor is dat het Rijk door de concessiestructuur al een deel van de extra inkomsten afroomt.

In Nederland leeft bij sommigen de wens breder te kijken dan olie en gas bij de crisisheffing. Maar hoe meet je de overwinsten als er meer factoren in spel zijn? Hoe garandeer je eenmaligheid, als er al voor de tweede maal in twee jaar over een crisisheffing wordt gesproken? En als er niet tegen wereldprijzen verkocht wordt, hoe voorkom je dan afwenteling op de consument of werknemer?

Een ander, minder gehoord tegenargument is dat een tijdelijke belasting de stabiliteit van het belastingstelsel vermindert. Willen we ieder jaar ad hoc het stelsel herzien, afhankelijk van het onderwerp dat dan speelt? Als we echt overwinsten willen belasten, dan ligt een structurele oplossing meer voor de hand. Dat zou sowieso doelmatiger zijn, en is in goede tijden ook beter voor de economie. Want als we overwinsten meer belasten en “normale” winst minder, zullen bedrijven meer investeringen doen.

Een structurele belasting op overwinst

Er is een manier om structureel overwinsten te belasten. De academische literatuur maakt onderscheid tussen ‘normale winsten’ en ‘overwinsten’ door normale winst te definiëren als het marktrendement op eigen en vreemd vermogen en overwinst als alle winst bovenop die ‘normale’ winsten.

Als je alleen de overwinst wil belasten, kun je dus het rendement op het vreemd of eigen vermogen aftrekken van de totale bedrijfswinst. Momenteel doen we dat gedeeltelijk. Het rendement op vreemd vermogen, bestaande uit de rentekosten van het bedrijf, is namelijk aftrekbaar (tot aan een vorig jaar aangescherpt maximum).

Een volgende stap zou zijn om ook het rendement op het eigen vermogen aftrekbaar te maken, waardoor alleen nog de overwinst wordt belast. Dit heet een vermogensaftrek voor eigen vermogen, in het Engels ACE (Allowance for Corporate Equity). Zo’n eigenvermogensaftrek is vorig jaar uitgebreid onderzocht door het Ministerie van Financiën, maar stuitte op een probleem. Unilaterale invoering van zo’n aftrek leidt namelijk tot ontwijkingsmogelijkheden. Multinationals kunnen het betalen van winstbelasting dan gedeeltelijk vermijden door eigen vermogen uit het buitenland in Nederland te stallen.

Toch moet dit idee niet helemaal worden verworpen. Want in plaats van het normale rendement op eigen vermogen helemaal aftrekbaar te maken, kan het ook tegen een verlaagd tarief worden belast. Op de restwinst, de overwinst dus, kun je dan een hoger tarief toepassen. Als het tarief op het normale rendement op het eigen vermogen hoog genoeg is, dan heeft ontwijking via Nederland geen zin. Er wordt immers nog steeds belast. Het kabinet komt bij invoering wel dichter bij het doel: belasten van overwinsten. Welk tarief je dan voor welk deel van de winst hangt ook af van politieke voorkeuren, maar hoe dan ook dienen overwinsten sterker belast te worden dan normale winsten .[1]

Onderstaand grafiek toont hoe deze verschillende systemen werken. De winst heeft telkens drie delen: een deel gaat naar de verstrekkers van vreemd vermogen; twee delen gaan naar de aandeelhouders: een normaal rendement, en de overwinst. Het verschil zit in hoe die drie delen worden belast.[2] Winsten uit de coronacrisis of uit de oorlog in Ukraine zouden in de categorie overwinst zijn beland, en dus onder een hoger tarief.

Vergelijking van verschillende systemen

De economische kijk op overwinst heeft vele voordelen

Aansluiten bij het concept van de eigenvermogensaftrek biedt dus mogelijk een route om overwinsten structureel te belasten:

·       Het probleem van de meetbaarheid van overwinsten wordt verholpen.

·       Het effect op investeringen wordt ingeperkt, omdat alleen overwinsten extra worden belast. De gewone rendementen, die nodig zijn om een investering rendabel te maken, blijven vallen onder een normaal vpb-tarief.

·       Daarnaast is ook afwenteling minder waarschijnlijk: de extra belasting treft slechts hen die overwinsten maken. En juist daar is de druk om kostenstijgingen door te geven minder groot (zie ook deze column).

·       Ten slotte is een structurele oplossing beter voor de uitvoerbaarheid dan een jaarlijkse zoektocht naar een nieuwe specifieke heffing.

Voetnoten

[1] Hoe hoog die tarieven moeten zijn is geen makkelijke vraag, maar er is houvast. Bij een eigenvermogensaftrek is het tarief op normale winst nul. Een ander ‘uiterste’ is het huidige vpb-tarief: dan gaan bedrijven in geen geval minder gaan betalen, ook als ze helemaal geen overwinst maken. Het tarief op overwinsten zou hoger moeten zijn dan het tarief op normale winsten. Maar hoe hoog? Het huidige vpb-tarief kan dienen als ondergrens. Een aantal overwegingen beperkt wat daarbovenop verstandig is. Het belasten van overwinsten heeft minder gevolgen voor investeringen, maar vergroot net zo goed als de vpb de prikkel om winsten naar het buitenland te verplaatsen (al dan niet door te verhuizen). Daarnaast is ons begrip van dit onderwerp is nog niet compleet. Vooral het vaststellen van een forfait op eigen vermogen is ingewikkeld.

[2] Voor de kenners: het originele doel van een vermogensaftrek was vooral de debt bias in de vennootschap weg te nemen. Dat kan nog steeds (middels een vierde variant), namelijk door het tarief op het rendement op vreemd vermogen gelijk te stellen aan dat op het rendement op eigen vermogen.

Vorige
Vorige

Marktdiscipline vervangt geen begrotingsregels

Volgende
Volgende

Opinie in FD: EU-landen saboteren elkaar met expatregelingen