Opinie in NRC: De Europese markt heeft industriepolitiek op Europees niveau nodig

Door Jasper H. van Dijk en Luuk Schmitz

Eerder gepubliceerd in NRC.


Op 19 februari 1984 ging scheepswerf Rijn-Schelde-Verolme (RSV) na jaren van steun en miljarden guldens aan overheidsgeld failliet. Een parlementaire enquête – de eerste in ruim honderd jaar – volgde. Dit luidde het voorlopige einde in voor de industriepolitiek in Nederland. Ook in andere Europese landen liepen steunoperaties voor kwakkelende industrieën op dure fiasco’s uit.

Om industrieën weer te laten concurreren en groeien kregen we de gemeenschappelijke Europese markt. Onder de schaalvoordelen van een geïntegreerde gemeenschappelijke markt konden Europese bedrijven concurreren met Amerikaanse en Japanse bedrijven die vergelijkbare grote binnenlandse markten hadden. Om een voortrekkersrol voor nationale bedrijven te voorkomen werd staatssteun zoals Nederland aan RSV gaf grotendeels verboden.

Daar waar industriepolitiek in de jaren tachtig eindigde met Europa, wordt hij er nu juist ontketend. De Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA), die weinig met inflatiebestrijding van doen heeft, heeft een collectieve paniekreactie veroorzaakt in Europa. In de Verenigde Staten krijgen bedrijven nu sneller, makkelijker, en meer subsidie voor groene investeringen. De Amerikaanse subsidies tellen op tot meer dan 400 miljard dollar. Hoewel Europa ook grote bedragen uittrekt, lopen de Amerikaanse subsidies via heffingskortingen op bedrijfsbelasting, wat veel sneller en eenvoudiger werkt.

Machinebouwers

De vrees voor een exodus van bedrijven naar de Verenigde Staten lijkt reëel. Vanwege de IRA heeft Tesla reeds een plan voor een fabriek in Europa geschrapt, en batterijmaker Northvolt peinst nu over haar Europese toekomst. Maar moet Europa hierop reageren?

Een reactie uit Europa betekent de start van een onwenselijke ontwikkeling. Groene industrieën zoals die voor zonnepanelen zijn juist van de grond gekomen door een samenwerking tussen innovatieve Amerikaanse bedrijven, goedkope producenten in China, en goede machinebouwers in Europa. Als deze keten uit elkaar wordt getrokken door overheidssubsidies, is uiteindelijk iedereen slechter af.

Debat over de vraag óf er gereageerd moet worden op de IRA is er maar amper in Europa. De discussie gaat vooral over de vraag hóe er gereageerd moet worden. Hoe moet bijna veertig jaar na RSV Europese industriepolitiek vormgegeven worden?

Er zijn twee opties: via een versoepeling van staatssteunregels zodat EU-landen zelf kansrijke bedrijven direct kunnen subsidiëren, of via Europese subsidies en Europese coördinatie. Die laatste optie leidt tot meer macht voor de Europese Commissie, en daar verzetten Nederland en andere kleine landen zich tegen.

Dit is een onverstandige positie. Het alternatief, Europese staatssteunversoepeling, leidt namelijk tot grote problemen. Minder sterke staatssteunregels werkt alleen maar in het voordeel van Duitsland en Frankrijk. Deze twee grote landen waren samen goed voor 77 procent van het totale bedrag aan staatssteun dat door versoepelde regels tijdens de coronacrisis is toegekend. Italië was goed voor 7 procent. De overige 16 procent werd uitgegeven door 24 lidstaten.

Ook kan staatssteunversoepeling ertoe leiden dat bedrijven lidstaten tegen elkaar gaan uitspelen. Het geeft bedrijven veel zogeheten exit power. Onder dreigement van vertrek kunnen bedrijven extra subsidies lospeuteren. De politieke druk die Unilever en Shell konden uitoefenen om te zorgen dat de dividendbelasting werd afgeschaft laat zien dat dit een reëel gevaar is.

Voortrekkersrol

Vanwege de sterke samenhang tussen Europese industrieën en economieën is industriepolitiek met Europees geld en Europese coördinatie de enige effectieve vorm van industriepolitiek in de gemeenschappelijke markt. Een voorbeeld van hoe dit effectief kan zijn de zogeheten Important Projects of Common European Interest (IPCEI), die in het Europese kader industrieën zoals de batterij-industrie en waterstofindustrie steunen. Hier is samenwerking in het proces verankerd, waardoor nooit één land een voortrekkersrol kan vervullen.

Europese financiering helpt de kleine lidstaten. De Commissie kwam in januari met het idee van een soevereiniteitsfonds. Zo krijgt iedereen toegang tot financiering, ook lidstaten met minder diepe zakken. Net als bij de coronaherstelfondsen het geval is, kan in samenspraak met lidstaten gekeken worden waar het geld naartoe kan. Een andere optie is om de huidige herstelfondsen – waar nog slechts een klein deel van is uitgegeven – meer toe te spitsen op groene industriepolitiek. Ook zou het geld naar de eerdergenoemde IPCEI-projecten kunnen gaan. Daarmee wordt ingegaan op de kritiek van kleine landen dat ze nu te moeilijk deel kunnen nemen.

In beide gevallen wordt tegemoetgekomen aan de wens van Nederland voor „verbetering van de inzet van bestaande middelen en instrumenten”.

Als Nederland een reactie op de IRA nodig acht is het belangrijk dat Nederland afstapt van zijn weerzin tot ‘meer Europa’. Effectieve industriepolitiek bestaat alleen met Europees geld en Europese coördinatie. Het alternatief, waar lidstaten door staatssteunversoepeling zelf aan zet zijn, betekent het begin van een subsidierace waar alleen Frankrijk en Duitsland baat bij hebben.

Jasper H. van Dijk is onderzoeksleider bij het Instituut voor Publieke Economie en Luuk Schmitz is promovendus aan het European University Institute.

Vorige
Vorige

Jasper J. van Dijk te gast in BNR podcast over hervorming toeslagen

Volgende
Volgende

Opinie in FD: Als doorsluisland blijft Nederland koploper