Eigen pensioenpot onvoordelig, oneerlijk nadeel voor kleine bedrijven en zelfstandigen

Mensen die pensioen opbouwen via hun werkgever betalen minder belasting dan mensen die individueel pensioen opbouwen. Dit heeft te maken met de arbeidskorting. In dit artikel laat Jasper J. van Dijk zien hoe dit werkt en hoe we het verschil kunnen opheffen.


De meeste werkende Nederlands bouwen pensioen op via hun werkgever, dit is vaak geregeld in hun CAO. Op deze manier sparen voor je oude dag is aantrekkelijk omdat je over je inleg geen belasting hoeft te betalen. Dit noemen we het ‘tweede pijler’ pensioen (de ‘eerste pijler’ is het wettelijk pensioen, beter bekend als de AOW).

Mensen die geen pensioen (kunnen) opbouwen via hun werkgever, kunnen individueel belastingvrij hun pensioen aanvullen. Bijna 1 op de 3 werkgevers biedt geen pensioenregeling aan. Dit gaat vaak om jonge of kleine bedrijven. Hierdoor hebben ongeveer 765 duizend werknemers geen pensioen via hun werk. Daarnaast zijn er ongeveer 1,2 miljoen ZZP’ers die ook niet via hun werkgever een pensioen kunnen opbouwen. Voor deze groepen is er een aanvullende regeling om toch belastingvrij een pensioen op te bouwen, de ‘derde pijler’.

Mensen die pensioen opbouwen via hun werkgever betalen vaak minder belasting, dit is moeilijk uit te leggen. Een belangrijk doel van de hervorming van ons pensioenstelsel is om de verschillen in pensioenopbouw zo klein mogelijk te maken tussen werknemers, uitzendkrachten en ondernemers. De minister noemt dit een ‘arbeidsvormneutraal pensioenkader’. Maar in het huidige voorstel blijft een belangrijk verschil in stand: het pensioen dat je opbouwt in de derde pijler telt mee bij het bepalen van de arbeidskorting, maar het pensioen in de tweede pijler niet. Hierdoor betalen mensen die geen pensioen kunnen opbouwen via hun werkgever tot 2.000 euro meer belasting (zie Figuur 1). Dit verschil is moeilijk uitlegbaar. In een reactie op recente Kamervragen van D66 zegt de minister dat zelfstandigen ook een aantal belangrijke voordelen hebben die mogelijk opwegen tegen dit nadeel. Maar dat geldt niet voor de 765 duizend werknemers die in hun eigen pensioen moeten voorzien.

Het belastingvoordeel voor werknemers met een pensioenregeling ontstaat doordat de arbeidskorting afbouwt voor hogere inkomens. Dit werkt als volgt. De arbeidskorting is bedoeld om mensen te stimuleren om te gaan werken. Naarmate je inkomen stijgt gaat de arbeidskorting omhoog tot een maximum van 5.532 euro bij een inkomen van 39.957 euro. Bij dit inkomen zou je volgens de eerste schijf van de inkomensheffing van 36,97 procent eigenlijk 14.772 euro belasting moeten betalen. Maar door de algemene heffingskorting van 2.358 euro en de arbeidskorting blijft hier maar 6.882 euro van over die je echt moet betalen. Als je inkomen verder stijgt bouwt de arbeidskorting weer af met 6,51 cent per verdiende euro. Neem iemand met een arbeidsinkomen van 124.930 euro die het maximale pensioen opbouwt van 32.216 euro, dan blijft er een belastbaar inkomen van 92.715 euro over. Iemand die via diens werkgever dit pensioen opbouwt krijgt een arbeidskorting van 2.097 euro, gebaseerd op diens belastbare inkomen (zie Figuur 2). Maar iemand die zelfstandig pensioen opbouwt krijgt geen arbeidskorting meer, omdat er nu wordt gekeken naar het volle arbeidsinkomen.


Het verschil in belasting tussen de tweede en derde pijler is onderdeel van een bredere discussie. Ten eerste laat het zien hoe complex en moeilijk uitlegbaar ons belastingstelsel soms is. Een evaluatie van de heffingskortingen heeft dit recent benadrukt. Ten tweede verschilt het begrip ‘inkomen’ ook bij de verschillende regelingen uit te toeslagen en staat de complexiteit van sommige definities de tijdige uitvoering van de regelingen in de weg, met terugvorderingen als gevolg. Ten slotte staat de subsidie van pensioenopbouw überhaupt ter discussie.

We kunnen het verschil opheffen en ons belastingstelsel begrijpelijker maken door de arbeidskorting af te schaffen of te versimpelen. De afbouw van de arbeidskorting voor hogere inkomens is een verborgen belasting. Het afschaffen van deze afbouw maakt het belastingstelsel transparanter en heft het belastingverschil tussen de tweede en derde pijler op. Het Instituut voor Publieke Economie laat zien dat het zelfs mogelijk is om de arbeidskorting volledig af te schaffen en dit te verwerken in de belastingschijven. Zolang dit niet haalbaar is kan er voor worden gekozen om het voordeel bij het werkgeverspensioen ook voor individuele pensioenen te laten gelden. Volgens de minister van Financiën kost dit ongeveer 110 miljoen per jaar. Het alternatief om de pensioenafbouw voor iedereen mee te laten tellen bij het bepalen van de arbeidskorting zou de staatskas waarschijnlijk een veel groter bedrag opleveren, maar het is de vraag hoe uitvoerbaar het is voor de Belastingdienst om de werkgeversbijdrage aan het pensioen mee te nemen.

Vorige
Vorige

Opinie van Merel van Rooy over het IBO Problematische Schulden op BNNVARA

Volgende
Volgende

Artikel Vinzenz Ziesemer en Aart Gerritsen over verminderen belastingvoordeel pensioenen genoemd in Telegraaf